Bij het opstellen van de regionale transitiearrangementen hebben veel regio’s een uitvraag gedaan naar de omzetcijfers van aanbieders voor de jongeren in de regio. Vaak blijkt dat de omzetcijfers van aanbieders hoger zijn dan de opgetelde budgetten uit de meicirculaire 2013 van de regiogemeenten. De vraag is: hoe kan dat?

De reden dat de cijfers verschillen heeft in elke regio/gemeente een andere doorslaggevende achtergrond, maar de volgende factoren spelen waarschijnlijk mee:

  • Het kan zijn dat aanbieders een ander woonplaatsbeginsel hebben toegepast dan de onderzoekers in het historisch verdeelmodel in de meicirculaire. De kosten van zorg van een jeugdige worden dan aan de verkeerde gemeente toegekend. Dat leidt tot een verschuivend beeld van budgetten tussen gemeenten, al wordt dat gedempt op het moment men een regio in ogenschouw neemt.
  • Het kan zijn dat de kortingen op het macrobudget –zoals hierboven beschreven– niet of slechts gedeeltelijk in mindering zijn gebracht op de (omzet)cijfers die aanbieders leveren.
  • Het kan zijn dat aanbieders in hun (omzet)cijfers in de GGZ het totaal van alle declaraties tonen, terwijl het gefixeerde budget dat zij feitelijk betaald krijgen van de huidige financiers (fors) lager ligt. Het is dus van belang om de daadwerkelijk gerealiseerde omzet op te vragen.

Manco’s in budgetten meicirculaire

De bedragen die voor de decentralisatie jeugdzorg per gemeente zijn opgenomen in de meicirculaire 2013 worden in de meicirculaire 2014 bijgesteld. In de eerste plaats betreft dit aanpassingen in de berekening van het macrobudget vooral door het werken met nieuwe gegevens die de realisatie 2012 beter benaderen, in de tweede plaats heeft dit te maken met wijzigingen/verbeteringen in de verdeelsystematiek. Waaronder:

  • Jeugdzorg-plus: door registratieverschillen zijn de jeugdigen met gesloten jeugdzorg, die vanuit BJZ Amsterdam, Drenthe, Rotterdam, Utrecht en Groningen komen, niet meegenomen in de verdeling. Dit levert een scheve verdeling van deze jeugdigen over de gemeenten in Nederland op.
  • Jeugdigen met een voogdijmaatregel: een deel van deze jeugdigen is onverhoopt toebedeeld aan de vestigingsplaatsen van de BJZs. Het woonplaatsbeginsel was bij de voogdijmaatregel niet altijd duidelijk. Inmiddels is gekozen voor een verdeling waarbij het adres van ouders leidend is bij een voogdijmaatregel.
  • Bij het te verdelen bedrag is in de meicirculaire voorzichtigheidshalve uitgegaan van het laagste scenario (met de hoogste kortingsbedragen en de laagste groeipercentages).

De cijfers uit de meicirculaire 2013 zijn niet ideaal, maar zeker bruikbaar.

Effecten op regionale transitiearrangementen

Gemeenten spreken in het kader van de regionale transitiearrangementen met aanbieders over te besteden budgetten. De VNG geeft de suggestie mee om de efficiencykortingen (in 2015 € 120 miljoen en de AWBZ-korting) waar geen directe vraaguitval tegenover staat door te vertalen in de budgetten van aanbieders. Deze kortingen staan al vanaf de publicatie van het regeerakkoord vast en worden niet meer in mei gecorrigeerd.

De financiële effecten van maatregelen die een vraagverlagend effect beogen zoals de PGB-maatregel zouden gerelateerd kunnen worden aan afspraken over het te leveren volume aan zorg. Uiteraard is het verstandig om te spreken over bandbreedtes, omdat het budget 2015 in de meicirculaire 2014 definitief wordt. Het blijft belangrijk om in het regionale transitiearrangement het voorbehoud op te nemen van gewijzigde budgetten.

Meer informatie