VNG Magazine nummer 10, 7 juni 2019
Auteur: Marten Muskee | Beeld: Patricia Rehe/Hollandse Hoogte
De Verenigde Naties publiceerden recent een alarmerend rapport over milieuschade door toedoen van de mens. De planeet dreigt bijna een miljoen soorten planten en dieren te verliezen. Tegelijkertijd zijn veel planten- en diersoorten afhankelijk van de stad, nu het buitengebied niets meer te bieden heeft. Stadsecologen zien voldoende kansen om de biodiversiteit te versterken.
We vroegen de stadsecologen van Tilburg, Mischa Cillessen, en van Delft, Diny Tubbing, naar de mogelijkheden. Deze gemeenten behoren tot de koplopergroep die zich inzet voor natuur in de stad. Als voorzitter van het stedelijk netwerk ecologie in Nederland, waarbij ook Tilburg, Utrecht en Lelystad in het bestuur zitten, concludeert Tubbing dat biodiversiteit niet bij iedere gemeente goed op het netvlies staat. Een bijkomend effect van de klimaatverandering is wel dat de kijk op biodiversiteit positief aan het veranderen is. Positief omdat heel wat verschillende soorten zich door de aanwezigheid van tuinen, parken, bermen, sloten en slootkanten thuis voelen in de stad. Gemeenten en inwoners zijn aan zet.
Zorgwekkend
De teneur in het VN-rapport kwam voor Cillessen niet als een verrassing, hij signaleert de soortenachteruitgang ook in Tilburg. Natuurgebied De Kaaistoep is een plek waar al 25 jaar studies worden gedaan naar insecten. ‘De situatie is zorgwekkend en de grote vraag is hoe deze trend te draaien. Er is nog veel te weinig bewustzijn. In de stad wordt vooral gebouwd en de natuur staat op de tweede, derde of vierde plaats. We moeten natuurinclusief gaan bouwen door aan de voorkant niet alleen na te denken over het gebouw, maar ook over de gehele buitenruimte en het materiaalgebruik. Straks is het voor veel soorten misschien te laat.’ Het VN-rapport maakt Diny Tubbing opnieuw duidelijk dat het uur van de waarheid nadert en dat er een omslag moet komen.
‘Het rapport kwam keihard binnen, was één dag in het nieuws en vervolgens gaat iedereen weer gewoon door. Dat vind ik misschien nog wel erger.’ Ondanks de alarmerende berichtgeving ziet Tubbing kansen voor de natuur, tenminste als biodiversiteit serieus wordt genomen. ‘Zuid-Holland zit met een forse verstedelijkingsopgave, waar ook de natuur een plek moet krijgen. Dat kan alleen door niet alleen nadrukkelijk rekening te houden met bijvoorbeeld gebouwbewonende soorten, maar ook met de bijbehorende biotoop. Een gierzwaluw eet 20.000 insecten per dag en daar zijn bloemrijke parken en bermen voor nodig. Het gaat om de totale ecosysteembenadering en niet om de aandacht voor één soort.’
We moeten toleranter worden richting de openbare ruimte
Winst
Cillessen ziet in de stad wel winst ontstaan. Inwoners hebben voldoende vrije tijd en willen natuurbeleving. Niet iedereen wil een stuk wilde tuin voor de deur, maar de tolerantie voor ecologisch bermbeheer en parken met inheemse bloemen neemt toe. Dat biodiversiteit in de stad in de lift zit, komt mede door de toenemende aandacht voor tuinen en flora. De ecoloog wijst erop dat iedereen, ook de tuincentra, kan bijdragen de biodiversiteit te verbeteren, ook al is een tuin nog zo klein. ‘We moeten toleranter worden richting de openbare ruimte, want we zijn de aanharkcultuur nog niet helemaal voorbij. Gemeenten maaien minder, dat tolereren inwoners zolang het langs doorgaande wegen gebeurt. Gebeurt dat heel dicht bij de voordeur, dan reageert men stroever.’
Steden bieden volgens Cillessen absoluut mogelijkheden voor soortenbehoud. Parken spelen daarbij een belangrijke rol als groene oase. ‘Zorg in parken voor meer inheemse beplanting zodat insectensoorten er altijd een toevluchtsoord hebben.’ De stadsecoloog stelt dat daarbij ook een ‘groen-blauwe dooradering’ hoort als koppeling tussen steden en natuurgebieden. Op die plekken is men druk bezig met natuurbehoud en ertussenin gebeurt weinig. ‘Het is armoe troef in het buitengebied. Van die paar bermen moeten we het niet hebben en er is veel te weinig natuurlijk groen ten opzichte van alle hectaren landbouwgrond. Leg houtwallen aan en bemest niet binnen vijf meter van een sloot, anders valt de genetische koppeling weg. Dan sterft een soort uit en dat is ook voor de mens niet goed.’
Verlengde bloeiperiode
In Tilburg is een ecologische hoofdstructuur door de stad aangelegd. Alleen beplanting met een hoge biodiversiteitswaarde mag in de hoofdstructuur aangelegd worden, een plataan bijvoorbeeld is uit den boze. Is het niet mogelijk een inheemse boom te planten, dan wordt gekeken naar een kloon. Die heeft dezelfde eigenschappen waardoor insecten er ook op kunnen leven. Als dat ook niet mogelijk is, wordt gekozen voor een exoot, maar die moet wel een bijdrage leveren aan de biodiversiteit. Cillessen adviseert gemeenten niet al te bang te zijn voor exoten. Uitheemse lindes bijvoorbeeld, bloeien in een andere periode dan de inheemse soort. Daarmee wordt de bloeiperiode verlengd en is er meer voedsel voor insecten. Het gaat erom de juiste plant op de juiste plek te gebruiken, daar valt nog wel wat aan te verbeteren.
Cillessen merkt dat de plantenkennis bij allerlei adviesbureaus en landschapsarchitecten hard achteruitgaat. ‘Er worden soorten voorgesteld die je nooit moet toepassen, die gaan binnen enkele jaren dood. We moeten de stad ook klimaatrobuust gaan inrichten, daarvoor zijn soorten nodig die tegen een stootje kunnen.’ Om inwoners mee te krijgen in de zorg voor de natuur, pleit Cillessen voor een positieve benadering. Daar valt de zogeheten tegeltax niet onder. Straffen helpt niet, belonen wel. Tilburg hield al eens een plantenactie waarbij huishouders gratis vier inheemse planten konden afhalen. ‘Laat de waarde van groen zien en geef het goede voorbeeld in de openbare ruimte. Maai het gras niet onder bomen, laat daar leuke wilde plekjes ontstaan met inheemse planten. Zo krijg je duizenden groene natuur- eilandjes in de stad en het scheelt ook nog eens in de maaikosten.’
Het gaat erom de juiste plant op de juiste plek te gebruiken
Zie groen niet alleen als kostenpost, maar ook als een opbrengst
Proactief sturen
Volgens Cillessen helpt dit enorm om projectontwikkelaars proactief te sturen. De gemeente heeft precies in beeld waar alle soorten zitten en weet wat nodig is voor het instandhouden van de populatie. ‘De ontwikkelaars die hier vaker bouwen, weten dat ze ons een keer tegenkomen. Dan moet je dus aan de gang met de Wet natuurbescherming. Dat maakt dat er ontwikkelaars zijn die alvast vooruit compenseren, door in nieuwe gebouwen nestvoorzieningen aan te leggen. Daardoor krijgen ze gemakkelijker een ontheffing om in een ander bestaand gebouw aan de slag te gaan waar al soorten zitten. Zonder dit soortenmanagementplan was het ons nooit gelukt zo veel ingebouwde kasten te realiseren. Deze proactieve insteek is dé manier om de natuur te beschermen. De Wet natuurbescherming is reactief bedoeld, daar win je niks mee.’
Veel gemeenten nemen de ontheffing over, ook Delft onderneemt stappen in die richting. De ontheffing biedt volgens Tubbing uitkomst bij de vele bouwprojecten in Delft en ook bij de energietransitie. De energietransitie kan negatieve effecten hebben op de biodiversiteit, zoals het isoleren van spouwmuren waarbij vleermuizen ingekapseld worden. Delft kreeg eind vorig jaar kritiek van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging. De gemeente zou niet genoeg concrete doelen stellen voor de biodiversiteit, en meer ecologische eisen aan aannemers en architecten moeten stellen, mede aan de hand van de KNNV-puntenlijst voor natuurinclusief bouwen. ‘Natuurlijk kunnen wij projectontwikkelaars in veel gevallen dwingen maatregelen te nemen, maar het is de vraag of het “shoppen” in de KNNV- lijst effectief is voor de biodiversiteit in de stad. We onderzoeken nadrukkelijk, ook in provinciaal verband en ook met andere partijen als de bouwers, op welke manier de gemeente partijen positief kan stimuleren of eventueel verplichten tot het nemen van effectieve maatregelen.’
Natuurinclusief bouwen
Bouwers willen op zich wel natuurinclusief bouwen, maar als de gemeente daar niet om vraagt, doen ze het niet. ‘Wij zouden graag zien dat projectontwikkelaars, afhankelijk van de situatie, zorgen voor een totale biotoop voor een x-aantal soorten.’ De gemeente zal dat straks op de een of andere manier verwoorden of stimuleren via een afdwingbaar puntensysteem. Die keuze is nog niet gemaakt. In Spoorzone Delft vindt momenteel veel ontwikkeling plaats. In zogenaamde kavelpaspoorten die de gemeente daarvoor uitgeeft, staat omschreven welke natuurmaatregelen ontwikkelaars moeten nemen. ‘Omdat de gemeente nu nog geen handvatten heeft om het op een andere manier te doen, wordt hierin vastgelegd hoeveel nestkasten ze moeten inbouwen voor welke soorten, inclusief maatregelen in de omgeving.'
Delft kan wel met de Wet natuurbescherming in de hand zaken afdwingen, maar dan wordt de natuur als belemmerend gezien. De gemeente wil positief benadrukken dat het normaal is dit soort voorzieningen op te nemen. Tubbing: ‘Stel dat er op een bepaalde locatie geen vleermuizen zitten, dan hoef je niets te doen. Maar als je wel voorzieningen biedt, komen ze misschien in de toekomst. De wet moet veel meer gezien worden als een positief vehikel om te zorgen dat er aandacht is voor beschermde soorten. Muurplanten bijvoorbeeld staan niet langer op de lijst van beschermde soorten, maar Delft heeft wel een beschermingsplan voor muurplanten. Dat betekent dat een aannemer die nog steeds niet zomaar mag weghalen bij een renovatie.’