VNG Magazine nummer 7, 19 april 2019
Auteur: Leo Mudde | Beeld: Fotopersbureau Van de Meulenhof
De Citybeacons in Eindhoven lijken grote reclamezuilen, maar omvatten ook een wifirouter en sensoren waarmee allerlei data gegenereerd kunnen worden
Camera’s, sensoren, slimme lantaarnpalen – steden zijn steeds digitaler. Computersystemen worden de regisseur van de openbare ruimte. Zijn de gebruikers van die ruimte nog wel veilig, als anonieme systemen hen via hun smartphones kunnen volgen en camera’s onzichtbaar en talrijker worden?
Wie zorgt ervoor dat alle informatie die door anonieme bedrijven wordt verzameld in de van sensoren vergeven ‘slimme stad’, niet wordt misbruikt, en dat de privacy van het argeloze winkel- of uitgaanspubliek is gegarandeerd? Wie bekommert zich om het digitaal welzijn van de inwoners?
De overheid, zou je zeggen. Want zoals die overheid er nu ook op toeziet dat iedereen alles kan eten wat in restaurants en supermarkten wordt aangeboden zonder het risico op vergiftiging te lopen, zo moet zij ook pal staan voor de ‘digitale gezondheid’ van haar inwoners. De vraag is: hoe doe je dat, als eenvoudig wethouder die wordt geconfronteerd met verzoeken van bedrijven en organisaties die alle digitale mogelijkheden in jouw stad willen toepassen? Geen wethouder zal zijn of haar inwoners de geneugten van de digitale wereld willen ontzeggen, maar wie garandeert dat de informatie die bedrijven verzamelen in veilige handen is?
De VNG is zich van de risico’s bewust en werkt aan vier ‘Principes voor de digitale stad’ (zie kader) die ervoor moeten zorgen dat de digitale infrastructuur niet alleen voor iedereen goed toegankelijk en goed beschikbaar moet zijn, maar ook zo veilig mogelijk is voor inwoners en bedrijven. Die principes, gebaseerd op de ervaringen van Eindhoven en Amsterdam, worden eind van het jaar aan de leden voorgelegd.
Concrete handreiking
De Maastrichtse wethouder Jim Janssen (Senioren Partij), lid van de VNG-commissie Informatiesamenleving, is voorzitter van de regiegroep die de vier principes gaat uitwerken tot een concrete handreiking. De bedoeling is, zegt hij, dat ze voor alle gemeenten bruikbaar zijn: klein en groot, smart of nog niet zo smart. ‘Op de buitengewone algemene ledenvergadering van de VNG, moeten we er allemaal “ja” tegen kunnen zeggen.’
VNG Magazine spreekt Janssen een paar weken na de lezing die Marleen Stikker bij de VNG hield over de Digitale Stad. Daarin zette ze de risico’s en valkuilen waarmee gemeenten te maken krijgen, op een rij. Stikker, directeur van onderzoeksinstituut Waag, was in 1993 al ‘burgemeester’ van de door haar ontwikkelde Digitale Stad – de eerste gratis toegangspoort en virtuele gemeenschap op het internet. Zij vindt het goed dat gemeenten hierover nadenken, maar waarschuwt tegelijk dat de lokale overheid zich niet moet laten overrompelen door wat de markt allemaal te bieden heeft. Het moet uiteindelijk gaan om de leefwereld van de mensen, niet om de systeemwereld van de industrie.
Neem de zelfrijdende auto, die er naar de rotsvaste overtuiging van Stikker níét komt. ‘De media willen ons iets anders doen geloven, maar dat komt alleen doordat de industrie ze dat vertelt. Het is de systeemwereld die zegt: dit gaat gebeuren, wen er maar aan en ga maar vast de condities scheppen in uw dorp of stad. Je wordt zo gedwongen de wereld aan te passen aan het belang van de zelfrijdende auto. Maar je moet als overheid de moed hebben om te zeggen: dat doen we niet.’
We zijn bezig het internet te repareren en weer een veilige plek te maken
De nieuwe olie
Marktwerking is niet slecht, wel gevaarlijk, zegt Stikker. De huidige tijd vraagt om een nieuwe definitie van ‘groei’, het streven naar exponentiële groei zou niet meer aan de orde moeten zijn. ‘Als je schoenmaat 43 hebt, is het dragen van een maatje 50 niet leuk. Maar de techbedrijven willen zo veel mogelijk van ons weten. Data zijn de nieuwe olie, wie over onze data beschikt kan ons manipuleren en beïnvloeden. Maar persoonlijke data behoren niet tot de markt. Door de Facebookaffaires wordt dit nu duidelijk, we zitten op een kantelpunt in ons denken over het internet. We zijn bezig het internet te repareren en weer een veilige plek te maken. Dit is voor gemeenten een goed moment om aan te haken.’
Zoals het in Nederland verboden is je nieren te verkopen omdat de overheid niet wil dat iemand om financiële redenen zijn of haar gezondheid schade toebrengt, zo zou de overheid ook mensen in bescherming moeten nemen tegen de grote techbedrijven, vindt Stikker. ‘Het gaat om de integriteit van het individu. Toen het internet begon was het een publieke infrastructuur, de gebruikers kenden de mores en vertrouwden elkaar. Dat vertrouwen werd geschaad toen e-commerce haar intrede maakte. Achteraf was het een ontwerpfout dat de data niet vanaf het eerste moment werden versleuteld. Die repareeracties zijn nu gaande. We neigen naar een nieuw economisch denken omdat we merken dat door de marktwerking niet langer publieke waarden centraal staan, maar het winstoogmerk.’
Jim Janssen kan de gedachtegang van Stikker volgen, maar vraagt zich wel af waar de eigen verantwoordelijkheid van het individu eindigt en die van de overheid begint. ‘In hoeverre mag je als overheid iets zeggen over digitale gegevens van het individu, wie is daar de eigenaar van? Dat we ons bemoeien met roken en alcohol begrijp ik, dat gaat over de gezondheid van mensen, maar ik vind het te gemakkelijk om die zorgplicht universeel te verklaren voor alle data. Dat doen we in de rest van de openbare ruimte ook niet.’
Verkeersregels
Tegelijkertijd wijst hij erop dat de principes voor de digitale stad, waar de VNG nu aan werkt, gelden voor iedereen in de openbare ruimte. ‘Vergelijk het met verkeersregels: we hebben regels afgesproken voor de gezamenlijke infrastructuur waarover we ons verplaatsen. Dat geldt straks ook voor de digitale ruimte. Iedereen mag ervan uitgaan dat de informatie die daar wordt verzameld, volgens die principes wordt gebruikt.’
Een van die principes is, dat de inwoner eigenaar is van zijn eigen data en beslist wat ermee gebeurt. Maar hoe kan de gemeente ervoor zorgen dat bedrijven er niet op Facebookachtige manieren mee aan de haal gaan? Hoe voorkom je, in de terminologie van Stikker, dat de systeemwereld van de techbedrijven gaat bepalen wat er met de leefwereld van de inwoners van de stad gebeurt?
Lastige kwestie
Dat is een lastige kwestie, zegt Janssen. ‘Veel in de digitale stad is straks gebaseerd op sensoren en de daarmee verzamelde data. Je zou mogen verwachten dat een bepaalde privacy gegarandeerd is op het moment dat die informatie wordt verwerkt. Dat is wel tricky, die sensoren worden steeds kleiner. Vroeger zag je het overduidelijk als iemand een joekel van een camera aan z’n gevel had hangen. Vergelijk dat eens met de camera’s van nu, van een iPhone of een smartphone: gigantisch klein en ze leveren een veel betere kwaliteit dan die beveiligingscamera’s. Dus als je straks een gevelcamera hebt die bijna niet te detecteren is… Dat zijn dingen waarvan we zeggen, zou bij de principes niet moeten worden opgenomen dat er een register is waarin dergelijke camera’s of sensoren zijn opgenomen? De vraag is alleen: kun je het handhaven, omdat ze zo klein zijn?’
Zo’n register kan een digitale kaart zijn, waarop iedereen kan zien welke camera’s en sensoren waar hangen, wat ze registreren en wat er met de informatie wordt gedaan. Dat vereist ook een hoge mate van transparantie, met open interfaces, open protocollen en open standaarden. De Googles van deze wereld zullen daaraan niet mee willen doen, die laten niet graag anderen in hun keuken neuzen.
Portal
‘Ga daar dan ook niet mee in zee’, adviseert Stikker. ‘Dat hoeft ook helemaal niet, er zijn genoeg alternatieven. Een voorbeeld is Gov.uk, de portal van alle overheidsinformatie in het Verenigd Koninkrijk. Alles wat Gov.uk ontwikkelt, wordt open technologie. Daar hebben ze gezegd: markt, u bekijkt het maar. In plaats van met twee of drie grote spelers werken ze nu met honderden kleine bedrijfjes. Heel verstandig, want als je alleen met een paar grote bedrijven werkt, ben je totaal aan ze overgeleverd, tegen hoge kosten. Daarom gaat het bij Nederlandse ICT-projecten ook zo vaak fout. Vanuit een angst dat er iets mis kan gaan, worden aan beide zijden gigantische managementstructuren opgebouwd waarachter iedereen zich kan verschuilen en niemand meer verantwoordelijk is. We moeten terug naar de basis, niet langer met gesloten technologieën werken maar van elkaars kennis gebruikmaken. En als Google dat niet wil, prima toch? Veel kleine mkb-bedrijven kunnen dat ook heel goed. Het is geen hogere wiskunde.’
Een gezond uitgangspunt, beaamt Janssen. ‘Ik wil daar de discussie wel over aangaan. Het idee om lokale bedrijven erbij te betrekken, is interessant. Het is nooit verkeerd om de lokale economie enigszins te helpen, daar zijn we allemaal bij gebaat.’
Principes voor de digitale stad
De digitalisering van de openbare ruimte gaat gepaard met dilemma’s op technisch, sociaal, juridisch en ethisch gebied. Om gemeenten houvast te bieden wanneer ze hiermee worden geconfronteerd, hebben Eindhoven en Amsterdam vier Principes voor de digitale stad geformuleerd. Deze worden de komende maanden uitgewerkt in een set praktische richtlijnen voor gemeenten die 29 november 2019 op de BALV, de buitengewone algemene ledenvergadering van de VNG, worden gepresenteerd.
De principes zijn:
∎ De digitale infrastructuur moet bijdragen aan een leefbare, gezonde en veilige stad. Ze is er voor iedereen, goed beschikbaar en toegankelijk, toekomstvast en veilig. Ze is ingericht conform gemeentebrede standaarden.
∎ De marktpartijen, instellingen, overheden en bewoners zijn producent en consument van de digitale infrastructuur en van de ‘slimme diensten’ die daar gebruik van maken. De overheid regisseert en reguleert waar nodig om toegang, beschikbaarheid en veiligheid te waarborgen.
∎ De gebruikte technologie is bekend, veilig en interoperabel, kent open interfaces, open protocollen en maakt gebruik van open standaarden tenzij landelijke of Europese standaarden anders aangeven. Bewoners weten welke apparatuur in hun omgeving is geplaatst, hebben daar invloed op en kunnen er gebruik van maken.
∎ Data zijn open en gedeeld tenzij de wet- en regelgeving rond privacy en security anders aangeeft en tenzij de data-eigenaar de data niet wil delen. Bewoners zijn eigenaar van hun data en beslissen wat ermee gebeurt. De data die in en over de publieke ruimte zijn verzameld, zijn publieke goederen.
Wie is de baas over het verkeerslicht?
Wie bepaalt hoelang een verkeerslicht op rood staat? Het slimme verkeerslicht, dat op basis van ervaringen en daaruit ontwikkelde algoritmen de ideale duur van een groen of rood licht heeft bepaald, of toch de wethouder die, omdat zijn stad een fietsvriendelijke stad wil zijn, per se wil dat fietsers voorrang en vaker groen licht krijgen?
De leverancier van het verkeerslicht wil iets anders (data van de weggebruiker, die hij misschien voor andere doeleinden weer kan gebruiken) dan de wethouder (tevreden inwoners die dóór kunnen rijden in plaats van onnodig te wachten voor een rood licht). Het is belangrijk om daar heldere afspraken over te maken, zegt Jim Janssen. ‘Een eenduidig antwoord geven, is lastig. Algoritmen gaan al snel de bewegingen in de stad bepalen. Het is aan de overheid, de opdrachtgever voor de plaatsing van dat licht, om de parameters aan te geven.’
Metafoor
Het verkeerslicht is een metafoor voor de algemene vraag, wie nu eigenlijk de openbare ruimte regisseert. Marleen Stikker: ‘Individuele aanbiedingen die je krijgt toegestuurd omdat je in een bepaald winkelgebied loopt, informatie over horeca in de buurt, snel groen licht als je wilt oversteken – de industrie zegt: we bieden service. Maar het is geen service, het is afhankelijkheid. Je voegt je naar de systemen van de industrie en ruilt daarvoor je zelfbeschikking in. Met name burgemeesters en wethouders moeten zich dat aantrekken: worden hun inwoners gemanipuleerd of niet, wat gebeurt er met de data van slimme lantaarnpalen?
‘De verleiding is groot voor een college om akkoord te gaan met de plaatsing van een slimme lantaarnpaal, zeker als een bedrijf zegt: het kost je niets, maar wij willen wel het beheer in eigen hand houden. Zij suggereren daarmee dat hun governance beter is dan de representatieve democratie.’