VNG Magazine nummer 5, 22 maart 2019 

Auteur: Paul van der Zwan | Beeld: Jiri Büller 

Gemeenten worden steeds geringer in aantal en groter in omvang. Tegelijkertijd groeit de behoefte van inwoners zelf initiatieven te ontplooien in hun directe omgeving. Door de kernendemocratie te koesteren, kunnen gemeenten het beste halen uit beide ontwikkelingen, vindt waarnemend burgemeester van Scherpenzeel Harry de Vries. 

Begin 2018 telde Nederland nog 380 gemeenten, een jaar later ligt dat aantal op 355. Het is geen nieuwe ontwikkeling, sinds 1980 is het aantal gemeenten meer dan gehalveerd. Maar toch. 

Versterking van de bestuurskracht en efficiencyverbetering vormen niet zelden de aanleiding tot herindeling. Maar er ligt ook gevaar op de loer: een grotere afstand tussen gemeente en inwoners/gemeenschappen. Om dat te beteugelen, grijpen gemeenten fusies juist aan om inwoners op dorps-, wijk- en buurtniveau meer te betrekken bij de inrichting van hun eigen omgeving. Oftewel zij maken gebruik van de kernendemocratie. 

Harry de Vries (CDA) heeft ervaring met die kernendemocratie. Hij was van 2007 tot 2012 burgemeester van Lingewaard. Vanaf 2016 fungeerde hij als waarnemend burgemeester van Neerijnen, dat op 1 januari 2019 met Geldermalsen en Lingewaard fuseerde tot West Betuwe (ruim 50.000 inwoners).  

In hoeverre betrokken de gemeenten waar u burgemeester was inwoners bij de inrichting van hun leefomgeving? 
‘In Neerijnen zijn we als gemeente in gesprek gegaan met inwoners. De raad gaf me in 2016 opdracht iets te doen aan de kloof tussen gemeente en inwoners. Die was bang dat de plannen voor de fusie met Lingewaal en Geldermalsen anders zouden verzanden in weerstand bij de bevolking. Het viel op dat inwoners het liefst zelf aan de gang gaan met hun eigen omgeving. De kernen vonden zij cruciaal. Hier en daar hoorden we de klacht dat als mensen met een idee komen, de gemeente een plan wil zien tot drie cijfers achter de komma. Dan haken burgers natuurlijk af.’ 
 

 

Gemeente moet stapje terug doen

Wat deed Neerijnen daartegen? 
‘We realiseerden ons dat het faciliteren van ideeën uit de kernen betrokkenheid zou opleveren van burgers. Daartoe moest de gemeente ruimte verschaffen door een stapje terug te doen. We hebben daarom een Leefbaarheidsfonds opgericht, met tien spelregels. Eén ambtenaar bepaalde wie van de organisatie zij betrok bij het begeleiden van het idee, bijvoorbeeld iemand van de afdeling sociaal domein of van ruimtelijke ordening. Initiatiefnemers hoorden binnen zes weken of hun verzoek werd gehonoreerd of niet. Het fonds doet dus meer dan alleen subsidie geven. De vrijheid die inwoners kregen, beviel kennelijk: er werd meer en meer gebruikgemaakt van het fonds.’ 

Leverde het consulteren van de inwoners van Neerijnen nog meer op? 
‘Inwoners, dorpsorganisaties, vrijwilligers, ondernemers, agrariërs en maatschappelijke organisaties gaven aan wat zij waardeerden aan hun omgeving en wat zij graag anders wilden zien. Daarvoor gebruikten zij onder meer ansichtkaarten, maar ook dorpswandelingen, dorpsgesprekken en thema-avonden leverden veel input.’ 

Wat hadden jullie daaraan met het oog op de fusie? 
‘De inwoners van Neerijnen, maar ook die van Lingewaal en Geldermalsen, bleken echt mee te willen denken over en te willen werken aan de inrichting van hun eigen dorp. Zo ontstond het idee voor een bidbook, waarmee feitelijk een agenda voor de toekomst werd opgesteld. De inwoners van West Betuwe hebben het bidbook aan de nieuwe raad aangeboden als basis voor het te voeren beleid.’ 

Wat deed dat met de weerstand tegen de herindeling? 
‘De weerstand daartegen werd door die werkwijze grotendeels weggenomen. Als inwoners maar de garantie krijgen dat ook de fusiegemeente haar dienstverlenende taak goed zal vervullen en de dorpen de dorpen zullen blijven, zetten zij doorgaans echt de hakken niet in het zand tegen een herindeling.’ 

Heeft u de behoefte aan betrokkenheid bij inwoners zelf in de loop der jaren zien toenemen? 
‘Jazeker! Mensen zijn natuurlijk altijd al erg betrokken geweest bij hun eigen leefomgeving, die is immers om de hoek. Daar komt bij dat inwoners mondiger zijn geworden, meer weten en meer kunnen achterhalen. Internet speelt daar onder meer een grote rol in. Het leidt er allemaal toe dat mensen vaker dan voorheen zelf met ideeën komen bij de gemeente.’  

Ziet u een relatie tussen gemeentegrootte en burgerbetrokkenheid? 
‘Die is er wel; in kleine gemeenten is de afstand tot het bestuur en de gemeentelijke organisatie nu eenmaal kleiner. Dat verlaagt de drempel voor burgerinitiatieven. Maar zie het niet te zwart-wit: ook grote steden kennen wijken waar inwoners mooie dingen tot stand hebben gebracht. De voorwaarde is altijd dat een gemeente durft los te laten.’  

Hoe belangrijk is het dat ook mensen die het niet gewend zijn, worden gestimuleerd om burgerinitiatieven te nemen? 
‘Dat is belangrijk. Je moet hopen dat de initiatieven van degenen die de organisatorische weg kennen, als een olievlek werken naar anderen met minder ervaring. Die laatsten moet je natuurlijk ook enthousiasmeren. In Neerijnen wilde een groep moeders een natuurspeeltuin aanleggen in hun buurt. Het idee kwam van henzelf, veel ervaring met procedures hadden ze niet. Toch is het er uiteindelijk van gekomen. Dat is ook het mooie van lokale democratie: je kunt dingen voor elkaar krijgen, zelfs het verschil maken, door mensen mee te nemen.’ 

Door fusies nemen de fysieke afstanden binnen de gemeente toe, reden te meer dus voor heringedeelde gemeenten om voor een sterke kernendemocratie te zorgen?  
‘Gemeenten met een groter grondgebied met meer kernen introduceren vaak nieuwe vormen van democratie. De mogelijkheden zijn natuurlijk legio, zoals onder meer dorps- en wijkraden. Maar ook spontane samenwerkingsvormen komen voor. De keuze van de vorm moet vooral uit de kernen komen, en je moet als gemeente niets opleggen. Anders span je het paard achter de wagen. Sommige onderwerpen lenen zich niet voor een sterke inbreng van kernen, andere juist wel, bijvoorbeeld sociale infrastructuur, waaronder de aanleg van een speeltuin valt, en ruimtelijke ordening, waarbij je kunt denken aan nieuwbouwplannen in of bij kernen.’ 

Er kan wrijving ontstaan tussen de raad en burgerinitiatieven. Herkent u dat en wat valt ertegen te doen? 
‘Jazeker. Raden hebben de neiging zich inhoudelijk te veel te willen bemoeien met onderwerpen waarvoor inwoners zelf plannen kunnen ontwikkelen. Volksvertegenwoordigers zetten plannen voor een speeltuintje liever zelf op de agenda. Dat moeten ze niet doen, loslaten is hierbij het credo. Dat dwingt die partijen om hun rol anders in te vullen, minder politiek en meer samen met de inwoners.’ 
 

Vraag je af waarom raden op aarde zijn

Lukt dat? 
‘Raadsleden zullen zich af moeten vragen waarom raden op aarde zijn. Dat is om het belang van inwoners te dienen; zij moeten hun wensen en initiatieven dus op waarde schatten. Van oorsprong willen raadsleden samen met de bevolking verbeteringen tot stand brengen, daarvoor zijn zij in de politiek gegaan. Als zij dit maar vaak genoeg beseffen, slagen zij er wel in om meer los te laten ten faveure van inwoners.’ 

De indruk bestaat dat de kernendemocratie op het platteland beter functioneert dan in grote steden. Herkent u dat? 
‘Ik woon zelf in een grote stad, Nijmegen. Daar leven mensen meer hun eigen leven dan op het platteland. In steden kunnen kinderen kiezen uit meer scholen en voetbalclubs, ook die in andere wijken. In dorpskernen op het platteland is er vaak maar één school of voetbalvereniging. Je komt elkaar veel meer tegen, de sociale cohesie is veel sterker. Het is niet vreemd dat dat leidt tot verschillen in vorm van kernendemocratie. En dat is maar goed ook: ieder gebied kiest wat het best bij hem past.’ 

Kunnen steden desondanks iets leren van de kernendemocratie op het platteland? 
‘Ja, bijvoorbeeld op het gebied van wijkendemocratie. Maar ook steden hebben hun charme, hoor, en in hun wijken komen eveneens mooie dingen tot stand.’ 

Handreiking kernendemocratie van de provincie Zuid-Holland