VNG Magazine nummer 9, 24 mei 2019

Auteur: Leo Mudde | Beeld: Henriëtte Guest

Het begon enkele jaren geleden met het onder één dak brengen van peuterspeelzalen, kinderopvang en onderwijs in integrale kindcentra. De tijd lijkt nu rijp voor een verbreding naar Scandinavisch model. Ook de zorgaanbieders en de jeugdhulpverleners moeten de school in. Een pleidooi voor een lokale jeugdgrondwet voor kinderen die zorg en aandacht nodig hebben.

Wat de kwartiermaker Onderwijs-Zorg-Jeugd, René Peeters, zou willen, is niet veel minder dan een revolutionaire ommezwaai in de manier waarop naar de ontwikkeling en begeleiding van kinderen wordt gekeken. Zeker, er zijn de afgelopen jaren al veel stappen gezet. Peuterspeelzalen werden opgewaardeerd naar kinderopvang, kinderopvang en onderwijs vinden elkaar steeds beter en in sociale wijkteams praten professionals met elkaar over opgroeiproblemen, in plaats van langs elkaar heen.

Maar het is niet genoeg, vindt Peeters die een halfjaar geleden zijn rapport Mét andere ogen. Advies voor versnelling en bestendiging van de samenwerking onderwijs-zorg-jeugd presenteerde. Het was de weerslag van een vier maanden durende tocht langs gemeenten, scholen, zorgaanbieders en jeugdhulpverleners, die bevestigde wat hij eigenlijk al vermoedde. De organisatie van de omgeving waarin kinderen kunnen leren, zich kunnen ontwikkelen en kunnen meedoen – ook de kinderen die wat meer zorg en aandacht nodig hebben – kan, nee móét beter.
Peeters weet waarover hij praat. Hij werkte 24 jaar in verschillende functies in het onderwijs en was van 2010 tot 2018 namens D66 wethouder van onder andere onderwijs, jeugd(zorg), Wmo en jeugdgezondheidszorg in Almere waar hij een flinke voetafdruk op het beleid achterliet. Het is geen toeval dat hij, als hij zijn advies Mét andere ogen toelicht, regelmatig verwijst naar de Almeerse praktijk waar de toekomst al lijkt begonnen. 

Onder schooltijd

Zoals bij de Watertuin, een sbo-school (speciaal basisonderwijs) voor kinderen die vastlopen op een reguliere basisschool. De Watertuin mag zich een IKZC noemen, een integraal kindzorgcentrum, waar tien medewerkers van de plaatselijke jeugdhulpverleningsorganisatie Vitree actief met kinderen (en soms met ouders) bezig zijn: trainingen geven, behandelen, ouderbegeleiding, speltraining, psychomotorische therapie.
Daarnaast biedt Intraverte (gespecialiseerd in het begeleiden van kinderen met een motorische en/of sociaal-emotionele hulpvraag) beweegtraining, observeren een orthopedagoog en een psycholoog in de groepen en adviseren waar nodig, en is het sociaal-maatschappelijk werk aanwezig om ouders en school te ondersteunen binnen de hulpverlening. En dat allemaal onder schooltijd en binnen de schoolmuren.
Een constructie als deze is gebruikelijk in Scandinavië, maar staat in Nederland nog in de kinderschoenen. Toch lijkt ook hier de tijd rijp voor een verregaande integratie van (speciaal) onderwijs en zorg. De presentaties die René Peeters tot nu toe gaf, kregen een enthousiast onthaal. Het leek wel het ei van Columbus, zo positief werd het ontvangen, zegt hij.

De hulpverleners liepen in en uit, dat gaf veel onrust en gedoe

Onrust en gedoe

Peeters begon in Almere al in 2014, nog vóór de decentralisatie van de jeugdzorg naar de gemeenten, met de transformatie van onderwijs en jeugdzorg. Terugkijkend op die periode zegt hij: ‘Ik vond het doodzonde om alleen te leerkrachten van de school te betrekken bij wat er in de school gebeurde. In de Watertuin had de helft van de driehonderd leerlingen een indicatie voor jeugdhulp. De hulpverleners liepen in en uit, dat gaf veel onrust en gedoe. Toen hebben we gezegd: als we de jeugdhulpverleners nu eens naar binnen halen? Dat hebben we gedaan, dat was voor iedereen nieuw. En het werkt.’
Niet dat het vanaf het begin vlekkeloos verliep. Er was tijd nodig om elkaar te leren begrijpen, maar toen dat eenmaal een feit was, ontstond de samenwerking.

Respect

Peeters houdt zijn ene hand horizontaal boven de andere. ‘Deze beeldspraak gebruik ik altijd als ik praat over samenwerking tussen professionals: de handen boven elkaar, niet in elkaar met verstrengelde vingers. Dat betekent: “Ik word niet jou”, we hebben respect voor elkaars werk. Als we dat erkennen, kunnen we gaan samenwerken. Niemand gaat op de stoel van de ander zitten, maar we gaan elkaar wel beter begrijpen en daardoor samenwerken. Vandaar ook het accentstreepje op de e in de titel van mijn advies: Mét andere ogen. Want waardoor kom je als professional ’s avonds chagrijnig thuis? Omdat je vaak dingen moet doen waarvoor je niet bent opgeleid, dat kunnen anderen beter. Daarom, mét andere ogen samenwerken, dat verlicht de werkdruk.’

Het ligt nooit aan het kind

Logische plek

De school (speciaal basisonderwijs, maar ook voortgezet onderwijs en mbo) of de kinderopvang is een logische plek om de zorg rond het kind te organiseren, zegt hij. Het sociaal wijkteam bijvoorbeeld, of het Centrum voor Jeugd en Gezin, plekken die zijn bedacht om zich te bekommeren om de jeugd, zijn anders dan de school en het kinderdagverblijf geen ‘natuurlijke plekken’. Waarom zou je met een kind naar een andere organisatie gaan als de school er al is, als voorliggende voorziening? Voor een school is geen indicatie nodig, of een stempel, of een lijst met testvragen.
‘Dat scheelt erg veel administratieve lasten’, zegt Peeters, die benadrukt dat er geen blauwdruk voor het ideale integrale kindzorgcentrum bestaat. ‘Het principe kan op elke schoolvorm worden toegepast, maar je zult het moeten toepassen op de eigen populatie. Veendam is anders dan Wassenaar. Maar als je het goed organiseert, zou er geen speciaal basisonderwijs meer nodig moeten zijn.’

Lokale jeugdgrondwet

Natuurlijk, het kan wat kosten om al die deskundigheid in de school te bundelen. Maar gedragsdeskundigen zijn nu eenmaal nodig om problemen snel te herkennen. Of om te kunnen beoordelen dat wat nu vaak als een probleem wordt gelabeld, feitelijk geen probleem is. ‘Maar áls er wel iets aan de hand is en de deskundigen zijn in huis, dan kan razendsnel worden opgeschaald. Dat kan zomaar betekenen dat iemand binnen een paar maanden kan worden behandeld, in plaats van dat kinderen nu soms twee of drie jaar in de dure specialistische zorg terechtkomen. Veel kan ook worden gedaan door andere beroepskrachten, die nu bijvoorbeeld in aparte gebouwen voor jeugdhulp werken, naast de leerkrachten of pedagogisch medewerkers te laten functioneren.’
Uiteindelijk zou Peeters graag zien dat elke gemeente een eigen lokale ‘jeugdgrondwet’ heeft, waarin gezamenlijke afspraken staan inclusief doelstellingen die een horizon van ongeveer acht jaar hebben, in ieder geval langer dan een raadsperiode om te voorkomen dat het te politiek wordt. Daarvoor is het te belangrijk, zegt hij. ‘Mijn motto is: het ligt nooit aan het kind. We zijn als samenleving altijd samen verantwoordelijk.’

Mét andere ogen


Eind 2018 bracht René Peeters zijn advies Mét andere ogen uit. De centrale vraag die hij daarin heeft willen beantwoorden, is: wat heeft het kind nodig? Waarmee hij bedoelde dat het kind zich niet moet aanpassen aan wat het onderwijs of de kinderopvang te bieden heeft, maar dat het onderwijs zich moet aanpassen aan de behoefte van het kind.
Hij formuleerde zeven adviezen om de aansluiting tussen onderwijs, kinderopvang en (jeugd)zorg te verbeteren en te versnellen:

-    Verbreed de teams met verschillende expertises.
-    Beperk het aantal vrijstellingen van kinderen om onderwijs te volgen (de ‘thuiszitters’ voor wie geen geschikt onderwijs voorhanden zou zijn).
-    Betrek ouders en kinderen bij de aanpak.
-    Maak brede, lokale afspraken over jeugd onder regie van de gemeente.
-    Monitor op het niveau waarop gezamenlijke afspraken zijn gemaakt.
-    Zorg voor flexibiliteit en snelheid in budgetten en beleid.
-    De coalitie onderwijs-zorg-jeugd (met onder meer de VNG, de ministeries van OCW en VWS en landelijke organisaties op het gebied van jeugd(zorg) en onderwijs) moet dienend zijn aan de werkvloer en worden omgevormd van denken naar dóén.