De door de VNG bepleite Wet op het decentraal bestuur kan gemeenten een steun in de rug geven. Maar Thorbeckehoogleraar Geerten Boogaard vraagt zich af of het voorstel genoeg is om het Rijk te dwingen rekening te houden met lokale overheden.
Heel gezellig is het de laatste tijd niet, in het Huis van Thorbecke. De langstzittende burgemeester van Nederland vertelde mij dat hij niet eerder zoveel chagrijn had geproefd in het decentraal bestuur. En dat is ook wel zichtbaar in de anders zo beleefde verhoudingen. Raden komen ‘in verzet’, gemeenten boeken op hun begroting een vordering op de rijksoverheid in om de cijfers cosmetisch sluitend te krijgen, professor Douwe Jan Elzinga himself predikt revolutie, provincies schorten hun toezicht op en VNG-directeur Leonard Geluk beukt wekelijks in zijn filmpje op de Haagse poort. Echte decentralisatie schuurt natuurlijk altijd een beetje, maar de grens lijkt wel bereikt. Alle reden dus dat de lokale politiek een keertje de nationale verkiezingen kaapt. Vaak genoeg was het omgekeerde het geval. Daarom is de NOS het deze keer aan zijn stand verplicht om in een raadszaal een nationaal debat te organiseren tussen lokale kopstukken over wat de landelijke verkiezingen voor de plaatselijke politiek gaan betekenen. Over dorpspolitiek zal zo’n nationaal debat niet gaan. Er ligt namelijk een fundamentele keuze voor die inderdaad nationaal gemaakt gaat worden.
RES
In de overdrijving van een columnist is die keuze helder: schuiven we de boel in elkaar om samen allemaal gezellig opgavegericht te gaan werken, zoals de Studiegroep Interbestuurlijke en Financiële Verhoudingen onder leiding van topambtenaar Bernard ter Haar bepleit? De voorstellen om dat te doen, liggen al klaar en het RES-proces is er de voorbode van. Of trekken we de boel juist weer wat meer uit elkaar zodat iedereen zelf weer ergens écht over gaat? Daar gaat het voorstel voor een Wet op het decentraal bestuur over, zoals wordt bepleit door de VNG en is uitgewerkt door Elzinga. De kern van het wetsvoorstel is de plicht voor de minister van Binnenlandse Zaken om elk voorstel dat de decentrale verhoudingen raakt, te contrasigneren. Dat lijkt een klein technisch dingetje, en dat is het ook. Maar de potentie ervan is enorm.
Deze verplichting kan de bepaling worden waarmee de minister van BZK wethouders te hulp schiet die in het sociaal domein een eigen koers willen varen maar daar het ministerie van SZW voor op hun dak krijgen. Met zo’n bepaling had de minister van BZK beter kunnen voorkomen dat de gemeenten met de Wet inburgering feitelijk in hetzelfde pak zijn genaaid als bij de Jeugdwet. Het ministerie van Landbouw had zich wellicht moeten verantwoorden voor de regio’s die ze bedenken om deals mee te sluiten. Enzovoort. De plicht om mee te tekenen is immers ook de bevoegdheid om dat niet te doen. Zo is in de negentiende eeuw de macht van de Koning bedwongen en zo zouden nu de vakdepartementen met al hun maatschappelijke opgaven kunnen worden beteugeld.
Juridische instrumenten
Toch vraag ik mij af of deze wet genoeg zal zijn. De minister van BZK heeft, ook als hoeder van de decentrale verhoudingen, nog steeds maar één stem in de ministerraad. Daarom moeten er niet alleen meer juridische instrumenten komen om de lokale autonomie te bewaken maar zijn ook meer politieke redenen nodig om van die instrumenten gebruik te maken. Het moet niet alleen iemands plicht zijn om in Den Haag met gemeenten rekening te houden, het moet vooral ook in iemands belang zijn om naar hen te luisteren.
Daarom ben ik groot voorstander van het idee om de Eerste Kamer ook door gemeenteraden te laten kiezen. Dan hoeven kwade lokale bestuurders niet meer met een petitie naar het Plein of te wachten tot ze bij verkiezingen door de NOS worden uitgenodigd.